Het verkeerde been

Het is een beetje fris in het piepkleine ziekenhuiskamertje. Mijn moeder ligt in bed, aan een infuus. De verpleegster heeft zojuist een lekkere warme molton over haar benen gelegd. Ik zit naast het bed in de rolstoel van mijn moeder. Er is veel te weinig ruimte aan de andere kant van het bed. Daar staan behalve het infuus ook nog een tafel en twee stoelen. Daarom zit ik aan deze kant, in mijn moeders stoel met wielen. Ik wiebel wat heen en weer. We zitten hier nog wel een uur of drie. Zij bladert in bed door een reisgids over Venetië. ‘Het is er nog best lekker warm voor de tijd van het jaar’, zegt ze. Ik speel wat met de stoel, duw en trek wat aan de wielen en probeer de draaicirkel zo klein mogelijk te houden. Ik voel me verdrietig, haar ziek-zijn is de aanleiding van onze reis en toch lijkt het me ook fijn. Over twee weken zijn we er. Haar hartenwens. Ik ben benieuwd of het samen gaat; een rolstoel en Venetië. In gedachten zie ik mezelf met liefde mijn moeder over onmogelijke bruggetjes duwen.

het verkeerde been

Ruw wordt mijn mijmering verstoord door twee binnenkomende monteurs. ‘Ze komen de verwarming maken’, vertelt de verpleegster, ‘of we het erg vinden?’ We ontkennen. De heren knikken vriendelijk en een beetje ongemakkelijk en de verpleegster verlaat de krappe ruimte. Wij zijn wel blij met wat afleiding en proberen contact te maken met de techneuten. Met succes. Een van hen merkt afkeurend op dat het wel een troosteloos kamertje is om lang in te verblijven. Zeker wanneer je ziek bent. Mijn moeder knikt en vertelt dat ze zeker niet van plan is om vannacht in dit bed te blijven. Hop! Na het infuus snel naar huis! Ondertussen morrelen de mannen aan de knoppen en lopen driftig heen en weer voor de radiator. ‘Oh, u hoeft hier niet te blijven?’ zegt de jongste van de twee. Het is hier veel te krap voor vier mensen, denk ik, terwijl ik van mijn kant van het bed vanuit de rolstoel van mijn moeder het geworstel en gekruip van de mannen voor de verwarming gadesla. Dan bedenk ik me geen moment en sta op om de tafel, waarover onze jassen liggen, kordaat aan de kant te schuiven met de opmerking: ‘Hier, deze kan wel in de hoek, dan heeft u daar geen last van!’ De monteur kijkt me meteen geschrokken aan, trekt zijn wenkbrauwen hoog op en roept verbaast: ‘oh u kunt wél lopen!’ We lachen tranen met tuiten om de man die even dacht dat hij getuige was van een wonderbaarlijk genezing. Wat zou hij gedacht hebben toen hij ons kamertje binnen stapte? Welk beeld riepen we op? Hoe dan ook, de werkelijkheid bleek anders. De verpleegster komt op het rumoer af en knipoogt naar mijn moeder: ‘gelukkig, ik dacht even dat u moest huilen!’ ‘Nee hoor’, zegt ze lachend, ‘maar ik heb het er wel warm van gekregen!’

No Comments Yet

Reageer!